Eten en ik zijn op zich altijd goede vrienden geweest, tot ik een jaar of twintig was. Waar ik eerst nooit echt bezig was met wat en hoeveel ik at of hoe ik eruit zag, was ik dat nu wel. Wat was er veranderd? De eerste verandering was dat ik niet meer thuis woonde maar op mezelf. Ik hoefde niet meer te eten wat er werd voorgeschoteld, maar ik kon het zelf bepalen. Ergens was dat fijn, maar ergens ook weer niet.
Op de momenten dat ik wel eens met een huisgenoot woonde, aten we in principe ook vaak samen, waardoor dit automatisch warme maaltijden waren in de avond. Op de momenten dat ik alleen woonde, wat het meest voorkwam, was dit echter anders. Ik was verdrietig, ongelukkig en zat slecht in mijn vel. Ook had ik niet het gevoel maar enige grip op mijn leven te hebben. Ik miste controle en snakte naar controle. Ik begreep mezelf niet goed en de wereld om mij heen ook niet.
Periodes waarin ik geen werk had of werk had waarbij ik me totaal niet op mijn plek voelde. Een buitenbeentje, een buitenstaander, een vreemde eend in de bijt. Ik ervaarde het leven duidelijk anders dan al die andere mensen. Een periode waarin ik me eenzaam, verdrietig en slecht voelde. Waarin ik niet met anderen kon delen wat er in mijn hoofd omging. Ik kende bijna niemand in Utrecht en had ook geen idee hoe ik mensen kon leren kennen.
Dit alles zorgde ervoor dat mijn relatie met eten veranderde. Ineens werd het wel belangrijk wat en hoeveel ik at. Het werd belangrijk hoeveel calorieën ergens in zitten en hoe ik eruit zag. Het kon mij niets meer schelen wat ik at. Warme avondmaaltijden wilde ik niet meer. Ik had besloten dat daar te veel calorieën in zitten, dus schrapte ik ze. Wat ging ik dan wel eten? Het enige dat ik kon bedenken waren boterhammen met beleg of een soepje met wat brood. Mijn ontbijt was al niet voedzaam, want dit bestond uit wat cornflakes met melk. Aangezien ik in de avond meestal brood at, mocht ik dit van mezelf niet ook ‘s middags eten. ‘s Middags maakte ik daarom plaats voor wat Special K met melk, weer ontbijtgranen. Aangezien het niet bepaald vulde, dronk ik wat later op de dag nog wel een fruitshake die ik zelf maakte in de blender.
Ik dacht oprecht dat ik goed bezig was. Voor mij was dit heel gezond en ik had het idee dat ik aanzienlijk minder calorieën binnen kreeg op een dag. Het voelde goed, het voelde krachtig. Ik voelde meer controle en dat is wat ik nodig had. Geen 48+ kaas meer maar 20+ kaas. Geen roomboter meer, maar de magerste margarine die er bestond. Na een tijd viel ik zelfs een broekmaat af. Ik was er trots op. Wat was ik blij. Het deed me goed in die sombere tijd. Het was een klein lichtpuntje, hoe gek dit ook zal klinken voor een buitenstaander. Het was een kleine pleister op al mijn wonden. Een ongezonde maar voor mij oh zo gezonde pleister.
Jarenlang heb ik dit slechte eetpatroon volgehouden. Het was voor mij niet eens een kwestie van volhouden. Het ging me gemakkelijk af. Het was mijn nieuwe eetpatroon geworden en ik was er zo aan gewend. Als ik nu naar foto’s van mezelf kijk van toen, kan ik wel zien dat ik er niet heel gezond uitzag. Al moet ik eerlijk zijn dat ik het ook vind meevallen. Een ander zal er eerder zijn of haar bedenkingen bij hebben.
Pas toen ik mijn vriend leerde kennen op mijn negenentwintigste, kwam er langzaamaan een verandering in mijn eetpatroon. Daten en uiteindelijk een vriend hebben, betekende ook dat we wel eens samen aten. Ik kon me zo voorstellen dat hij het niet oké zou vinden dat we boterhammen met pindakaas, rosbief, kaas, selleriesalade en/of hagelslag zouden eten. Ik had nu rekening te houden met iemand anders. Hij geeft om mij dus wilde ook dat ik goed at. Ergens schaamde ik me ook wel voor mijn slechte eetpatroon, al was het wel iets dat ik aan hem verteld heb. De dagen dat we niet samen aten, at ik meestal toch wel weer boterhammen ‘s avonds. Mijn patroon was er niet in een keer uitgeslagen.
Wel kon ik ook zichtbaar genieten van de warme maaltijden die hij of zijn - destijds huisgenoot - maakte. Ergens had ik warm eten ook wel gemist. Bang om ervan aan te komen was ik wel. Wat als ik weer veel vaker warme avondmaaltijden zou eten? Daar zou mijn lichaam toch vast wel van in de war raken?
Thuis heb ik nooit een weegschaal in huis gehad, dat ook weer niet. Ik wilde mij vooral gezien en gehoord voelen. Ik was benieuwd wie het zou opvallen dat ik bijvoorbeeld een broekmaat was afgevallen. Ik had zo’n behoefte aan grip op mijn leven en vond dat voor mijn gevoel in mijn slechte eetpatroon. Vaak at ik wat rauwe broccoli, tomaten of komkommer om toch wat groenten binnen te krijgen, want koken was er niet meer bij.
Het krijgen van mijn diagnose autisme heeft hier ook wel aan bijgedragen, maar tussen mijn negenentwintigste en drieëndertigste at ik al beter, terwijl ik op mijn drieëndertigste pas wist van mijn autisme.
Hoe had ik erbij gezeten als ik mijn vriend niet had leren kennen? Hij heeft mij wel het zetje in de juiste richting gegeven. Hij vond het ook fijn om te zien als ik genoot van wat hij gekookt had en alles op at. Ik ging warm en goed eten steeds een beetje meer waarderen. Ook maakte mijn routine-ontbijt plaats voor havermout of granola met yoghurt en banaan, veel voedzamer en gezonder, en het vulde tenminste. En aan mijn lichaam merkte ik weinig verschil. Die broekmaat is nooit meer teruggegaan naar de oude maat, maar ik kan wel zeggen dat ik nu al veel gezonder en beter eet. De ‘nieuwe’ broekmaat is gebleven en dat is een goed teken. Het doet niets met mijn lichaam, behalve dat ik nu meer voedingsstoffen binnen krijg, wat alleen maar goed is. En mijn huid ziet er nu gezonder uit. “Ondanks al die warme maaltijden”, zegt mijn vriend nog wel eens.
Comments